maandag 25 september 2017

14 augustus 1217 - De Straat van Gibraltar

Vanaf hun vertrek uit Lissabon zijn de Kruisvaarders nu 19 dagen onderweg en eindelijk hebben ze de wind mee:

Op de derde dag (14 augustus) hesen we dan de zeilen en voeren omstreeks zonsondergang op dezelfde dag de woeste zeeëngte binnen, waar men links en rechts zonder moeite Europa en Afrika met hoog ten hemel oprijzende bergen kan zien. Daar liggen de Afrikaanse stad Mutemuda (Quasr-es-Seghir) en de Spaanse vesting Tarifa aan de westzijde van het gebergte recht tegenover elkaar, zodat het voor het scheepverkeer een zeer korte oversteek is. In het oosten ziet men de stad Ceuta in Afrika liggen, recht daartegenover ligt Malaga in Spanje.

Volgens mij is het deze maand op de kop af twintig jaar geleden dat ik deze passage voor het eerst las. Het was voor een paper bij het kernvak 'Internationale Organisaties in de Middeleeuwen'. Mijn verhaal moest gaan over de rol en positie van het Friese contingent binnen het internationale geheel van de Kruistocht. Maar wat mij na het lezen van deze passage veel meer interesseerde, was de filmische kwaliteit van het verhaal.

Nog altijd zie ik bij het lezen van dit stukje levendig voor mij hoe de kogge van onze anonieme pelgrim tegen het vallen van de avond de Straat van Gibraltar binnenvaart. Heel zakelijk wordt ons verteld welke steden links en rechts zijn te zien. Dit beeld krijgt drama als je bedenkt dat het allemaal vijandelijke steden zijn. 

Net zoals de Kruisvaarders de steden aan weerszijden zien liggen, worden zij zelf ook vanaf het land geobserveerd. Enkele dagen eerder is al een vloot van ruim tachtig schepen door de zeestraat gekomen. Dat zal de steden in staat van paraatheid gebracht hebben. En nu komt dit éne scheepje, klein en kwetsbaar voorbij. Vastberaden vaart het bij het licht van de ondergaande zon de bek van de leeuw binnen.

Dergelijke dramatische beelden waren in mijn paper niet op hun plek. In plaats daarvan gaf ik mijn werkstuk een pretentieuze ondertitel, die ik met geen mogelijkheid waar kon maken: 'Een dialoog tussen primaire en secundaire literatuur'. Dat al mijn moeite uiteindelijk niet meer dan een mager zesje verdiende, was een grote teleurstelling. Maar mijn liefde voor het verhaal bleef. 

Sindsdien heeft op de hoek van mijn werktafel altijd een stapeltje artikelen en boeken over de Kruistocht gelegen. 'Daar ga ik nog eens iets mee doen' dacht ik als ik er naar keek. En dat vertelde ik ook aan iedereen die het wilde horen.

En nu, twintig jaar later ben ik dus weer terug bij de Straat van Gibraltar. Lange tijd heb ik plannen gemaakt voor een documentaireserie over de Kruistocht; ik heb overwogen een boek te schrijven en ik heb twee verschillende versies van het stripscenario geschreven. Roelof Wijtsma heeft de hoofdpersonen Jelmer en Hendrik tot leven gewekt en momenteel werkt hij op verzoek van een uitgever aan twee proefpagina's.

De Kruisvaarders laten de Atlantische Oceaan achter zich en kijken reikhalzend uit naar wat hen op de Middellandse zee te wachten staat.

('..zodat het voor het scheepverkeer een zeer korte oversteek is.')

maandag 18 september 2017

7 tot 14 augustus - Tegenwind en citaten

Nadat de bevolking van Hairin, Rota en Cadiz geteisterd zijn, komen de Kruisvaarders nu zelf in de verdrukking:

We hesen de zeilen en voeren verder met vaste wind zonder van zeil te hoeven veranderen tot aan de toegang van de binnenzee die Ostrior genoemd wordt. Omdat de Zuidoostenwind zich daar tegen ons keerde, moesten we de nacht voor anker liggend doorbrengen. 's Morgens (8 augustus) werden we door de razende winden gedwongen naar het genoemde schiereiland terug te keren; we liepen averij op en doorstonden vele gevaren en benauwdheden. Vier dagen lang rezen we voortdurend ten hemel en zonken weer neer in de waterdiepten; door de woedende golven voor de kust van het eiland geworpen, meenden we dat het het veiligst was -iets waarvoor de meesten van ons bang waren- de winden te volgen en ons aan de stormachtige zee toe te vertrouwen, gedachtig aan was Seneca aan Lucilius schreef: 'In een storm is er voor zeelieden niets zozeer te vrezen als het land.'
Zaterdagmorgen (12 augustus) vroeg werden de ankers dus gelicht (waarbij er vele in het zand bleven) en verlieten zesentachtig schepen de rede. Ze werden gedreven waarheen de winden waaiden en de golven sloegen. Zo werd de eenheid in afspraak en voornemen verbroken, omdat de nood van dat moment daartoe drong. Wij liepen niet zonder groot gevaar de haven van Groot-Hispalis, dat nu Sevilla genoemd wordt, binnen. De Here echter, die naar de diepten wegvoert én weer terugbrengt, die vernedert én verhoogt, bracht diezelfde dag door een begeerde verandering van wind de overige schepen en onze metgezellen weer terug op de door hen gewenste weg; omdat wij echter de haven niet uit konden, bleven we daar twee nachten.

In een opgewekte stemming hijsen de kruisvaarders de zeilen. Ik stel mij voor hoe de mannen zich zwaar behangen hebben met Moorse sieraden. Sommigen dragen fel gekleurde gewaden van fijne stof. En anderen hebben zich ingesmeerd met geurige oliën, die ze van hun plundertocht hebben meegebracht. Dat al dit opzichtige uitdossen tegen de regels is, zijn de kruisvaarders voor het moment vergeten <KLIK>

De eerste dag van de tocht verloopt voorspoedig. Tegen de avond komt de vloot in, wat onze anonieme pelgrim aanduidt als een binnenzee genaamd Ostrior. Maar daar keert de wind zich tegen de kruisvaarders. Ostrior is een niet erg gebruikelijke benaming voor de Straat van Gibraltar. De naam wordt in de 13e-eeuw vooral in Skandinavië gebruikt en dit laat mooi zien hoe nautische kennis internationaal gebruikt wordt.

De wind wakkert aan tot een razende storm en de vloot vaart terug naar Cadiz. Hier gaan de schepen voor anker. Dit klinkt gemakkelijker dan het feitelijk is en zoals vaker, vindt onze informant zijn woorden in de Bijbel. Hij citeert de eerste helft van het 26e vers van Psalm 107; de rest zullen zijn lezers er ongetwijfeld zelf bijgedacht hebben: Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte, hun maag keerde om van ellende, ze tolden en tuimelden als dronkaards, alle kennis baatte hun niets.

Na vier dagen zijn de Kruisvaarders geradbraakt en nog steeds houdt de storm aan. De vlootleiding voert een heftige discussie over wat nu te doen. De landrotten willen niets liever dan voor anker blijven liggen. Zij voelen zich dicht bij de kust het meest veilig. Maar de zeelieden weten dat juist het zicht van de haven nu de grootste bedreiging vormt. Onze schrijver is het met dit laatste roerend eens en instemmend citeert hij een brief van Seneca (boek VI, brief 53.2).

De ankers worden gelicht en de vloot drijft door de storm uiteen. De zeelieden proberen uit alle macht de schepen en het vege lijf te redden. En ondertussen bedenkt onze anonieme pelgrim hoe nu door dit natuurgeweld het door hem zo hoog geachte eedverbond uiteengeslagen wordt <KLIK>.

Kort daarop gaat de storm liggen en opnieuw grijpt onze pelgrim naar de Bijbel; ditmaal om God met Tobith 13:2 en Psalm 74:8 te eren voor de gunstige wind die opsteekt. Maar terwijl de rest van de vloot de reis hervat, heeft onze informant geen voordeel van de veranderde wind. Zijn schip ligt in de monding van de Guadalquivir en kan daar twee dagen lang niet uitkomen.

Waar we nu nog niets over lezen, is de watervoorraad, maar deze zal inmiddels al flink geslonken zijn. Het schip is al zeven dagen op zee. Als niet snel ergens wordt aangemeerd, zullen de kruisvaarders binnenkort grote dorst krijgen.. 

('..Hij sprak en ontketende storm, hoog zweepte hij de golven op.')
   

maandag 11 september 2017

4 tot 7 augustus 1217 - Hebzucht

Na Hairin en Rota hebben de Kruisvaarders de smaak te pakken. Nu moet Cadiz er aan geloven:

Op vrijdagmorgen (4 augustus) verlieten we de rede en wendden de steven naar het schiereiland Cadiz. Nadat we de haven waren binnengevaren, gingen we aan land in een overmoedige stemming die altijd voortkomt uit succes, en we belegerden de gelijknamige stad, die versterkt was met een muur en vele torens. Daar de bewoners naar de andere zijde van het schiereiland waren gevlucht, ontving de verlaten stad haar vijanden als troost in haar eenzaamheid. Haar gebouwen, schitterend zowel wat betreft het bouwmateriaal als de constructie, de wijngaarden en stadstuinen etcetera, namen wij voor ons; zo betraden wij wat anderen tot stand gebracht hadden; tuinen, wijnstokken, vijgenbomen en allerlei vruchtdragende bomen hakten wij om. Ook de moskee, die zó luxueus en kunstig gebouwd was dat niemand het zou geloven als het verteld werd en zó dat niemand het zou kúnnen vertellen, maakten we met de grond gelijk; het prachtige gekleurde hout, waarin bloemen waren uitgesneden, haalden we eraf om het zelf te kunnen gebruiken. We bleven daar tot maandag (7 augustus) en gaven tenslotte verzadigd van buit de overblijfselen van de stad aan de vlammen prijs.

Onze anonieme pelgrim is vrij kritisch over het optreden van zijn landgenoten. De eerder besproken aanval op Hairin was volgens hem niet het resultaat van goddelijke inspiratie, maar van Friese onstuimigheid <KLIK>. Voor een moderne lezer is dit onderscheid onbeduidend, want het resultaat blijft het zelfde. Maar voor een publiek dat heilig gelooft in de goddelijke missie van de Kruistocht, zal de boodschap ontnuchterend geweest zijn: Niet God, maar een schandelijk gebrek aan Friese discipline heeft tot de toevallige overwinning geleid!

Op gelijke wijze is hij kritisch over de inname van Cadiz. Gemakkelijk had onze informant kunnen schrijven dat de Friezen met deze aanval het voorbeeld van hun voorvaderen volgden. In 1189 hadden Friezen de stad ook al geplunderd en 'naar hun beste vermogen' verwoest. Voor 13e-eeuwse lezers zou dit een afdoende rechtvaardiging geweest zijn voor dit nieuwe brandschatten. Maar in plaats daarvan spreekt onze pelgrim van 'overmoed die voortkomt uit succes'; een bloemrijke, maar weinig verhullende manier om te zeggen dat de kruisvaarders zich laten leiden door hebzucht. Deze kritiek klinkt ook door in de rest van het verslag. 

Het beeld van een verlaten stad, die haar vijanden als troost ontvangt in haar eenzaamheid vind ik aangrijpend. De weerloze stad wordt betreden door mannen die enkel op buit belust zijn. Onze informant roemt haar schoonheid nog terwijl de plunderaars al begonnen zijn met de verwoesting. Vruchtbomen worden omgehakt en de schrijver merkt met een verwijzing naar Deutronomium 6:11 gepijnigd op dat hier het levenswerk van anderen verwoest wordt.

Dan komt de schrijver bij de moskee. Hij probeert haar luxe en schoonheid te beschrijven, maar de woorden schieten hem tekort. Bovendien bedenkt hij, terwijl het bouwwerk al vlam vat, dat toch niemand hem zou geloven als hij wél de woorden vond.  Gelukkig weet hij nog een stuk sierlijk bewerkt hout van de vlammen te redden. 

En op onbewaakte ogenblikken fantaseer ik erover hoe hij dit hout mee teruggebracht heeft naar Friesland en hoe hieruit de Hindeloper schilderkunst is ontstaan..


(13e eeuws houtsnijwerk uit Spanje of Noord-Afrika)

woensdag 6 september 2017

1 tot 3 augustsu 1217 - De plundering van Rota

De ongeplande aanval op Hairin blijkt een daverend succes. hierdoor neemt de dadendrang van de Friezen hand over hand toe:

Na deze gebeurtenissen gingen wij verder op de dag van Sint-Pietersbanden (1 augustus). We lieten steden en versterkingen van het land links liggen: Olhao, Ayamonte, Cacela, ook Saltes en het strand van Sint-Eulalie met Sevilla, en kwamen de volgende dag in Rota aan. We lieten het anker vallen en gingen aan land. Nadat de bevolking was gevlucht, gingen onze mannen de versterking binnen, verwoestten haar door plundering en brandstichting en bleven die nacht binnen de muren. Toen de meesten 's morgens met de buit naar de schepen terugkeerden en sommigen zich onvoorzichtig door de wijngaarden verspreidden in de hoop nog meer buit te kunnen vergaren, vielen de Saracenen onze mannen aan met een groot leger dat zij 's nachts op de been hadden gebracht. Nadat er aan beide zijden enkelen waren gesneuveld en nadat er hulp van de schepen was gezonden, leverden een paar van onze mannen de gehele dag strijd tegen vele Saracenen, zodanig dat er slechts enkele mannen van ons maar vele van de Moren werden gedood door bogen en blijden. 
Toen de zon reeds ten ondergang neigde, hergroepeerden de Saracenen zich, en na lang beraad vielen ze ons onder een vreselijk geschreeuw aan, alsof ze bereid waren alles op het spel te zetten. Ze werden echter dadelijk op de vlucht gedreven en kregen tot hun schande verwondingen in de rug. Toen onze mannen zich eindelijk weer naar de schepen begaven, moesten de blijdeschutters de laatste dekking geven. Daar zij na de aanval van de heidenen afgeslagen te hebben als laatsten aan boord gingen, verdienden zij de eerste en de laatste kroon. Terwijl de overwinnaars elkaar in de overwinningsvreugde lof toezwaaiden en hun eigen prestaties geringschatten, groeide zelfs bij de meest bescheiden mannen de vrijmoedigheid om te spreken.

Gedurende de hele reis is onze anonieme pelgrim steeds goed geïnformeerd over de plaatsen en plekken waar hij langs komt. Dat valt mij ook nu weer op. Samen met hem varen we langs vijandige steden aan de Portugese en Spaanse kust, die hij allen bij naam kent. Wellicht heeft hij in Lissabon informatie ingewonnen. Of misschien heeft hij aantekeningen meegebracht van een Friese landgenoot die de reis eerder al eens maakte.

Na een dag en een nacht zeilen, komt de vloot aan in Rota. De stadsbevolking lijkt zó verrast door de komst van de Kruisvaarders, dat zij geen enkel verzet biedt en hals over kop de stad uit vlucht. Vervolgens herhaalt zich het patroon van plunderen en vernielen. De hele nacht leven de plunderaars zich uit. 

's Ochtends dwalen enkele plunderaars overmoedig af van de hoofdmacht. Zij trekken de wijngaarden in en raken slaags met de Moren. Volgens onze informant gaat het om een groot leger dat 's nachts bijeen gebracht is. Maar ik denk dat hij wat overdrijft. Waarschijnlijk stuiten de Kruisvaarders gewoon op de stadsmilitie en de weerbare mannen van Rota. Deze zullen van hun eerste schrik bekomen zijn en verdedigen nu manmoedig hun overgebleven bezittingen.

De hele derde augustus staat in het teken van schermutselingen tussen zelfingenomen Kruisvaarders en wanhopige stedelingen. De kruisvaarders lijken militair superieur te zijn aan de Moren, want 'een paar' strijden de hele dag tegen 'vele'. Dit is ook wel begrijpelijk als je bedenkt dat de Kruisvaarders goed voorbereid voor oorlog op weg zijn gegaan.
Tenslotte keren alle Kruisvaarders terug naar hun schepen. Mannen met handblijden houden de Moren op een afstand, terwijl de rest aan boord gaat. Daarna kan voor de Kruisvaarders het grote opscheppen beginnen, terwijl de inwoners van Rota voorzichtig hun stad weer binnengaan om te kijken wat er is overgebleven van hun huis en haard.

(Kruisvaarders met boog en handblijden)