woensdag 20 december 2017

Omringd door martelaren

De Friezen zijn al maanden onderweg en met de winter voor de boeg, lijkt het Heilige Land nog altijd oneindig ver weg. Hoe zorgen de kruisvaarders ervoor dat ze hun einddoel tóch voor ogen houden?

Jaren geleden; in 1214 hebben de Friese pelgrims een kruistochtgelofte afgelegd. Sindsdien staat hun hele leven in het teken van de reis naar Jeruzalem en het Heilige Graf. Maar zoals altijd in het leven, zijn er ook op deze reis verleidingen. Ook een pelgrim kan afdwalen van de rechte weg.

Sommige Friezen hebben al voor vertrek van de reis afgezien. Bijvoorbeeld net als boer Godschalk hebben zij onder valse voorwendselen hun gelofte afgekocht. Anderen zijn met de Hollanders en Rijnlanders in Lissabon gebleven. En na de verovering van Alcácer do Sal houden zij het verder misschien wel voor gezien. Ook voor de pelgrims die doorvaren zijn er verleidingen:

Bij hun aankomst in Corneto kunnen de Friezen terugkijken op een zeer succesvolle reis. Zoals de paus wilde, zijn zij niet in Lissabon gebleven. Met instemming van Maria hebben ze drie Moorse steden geplunderd en verwoest. En daarna hebben ze een zeer zware en louterende tijd op zee doorgebracht. Het is heel begrijpelijk als een pelgrim nu vindt dat hij wel genoeg heeft meegemaakt. 

Je bent gehoorzaam geweest, je hebt met goddelijke steun ongelovigen bestreden en je hebt geleden. Eigenlijk heb je je kruistochtgelofte wel zo'n beetje ingelost. Je kunt de kantjes er nu verder best vanaf lopen.. Maar nog voor je twijfel echt wortel kan schieten, klinkt vanuit de wereld om je heen gelukkig een luide en duidelijke waarschuwing om je doel goed voor ogen te houden. Waar je ook kijkt, overal zie je heilige martelaren.

Op de feestdag van Sint Bartholomeüs; de apostel die levend gevild werd kom je in Barcelona aan. Je bezoekt Sint Felicianus en Sint Mendrianus in hun kerken. Zij zijn ook twee heiligen die hun geloof met de dood hebben bekocht. Op het feest van Sint Lambertus martelaar kom je aan in Villefranche-sur-Mer. En op het feest van Sint Dionysius martelaar loopt je schip de haven van Civitavecchia binnen.

Al deze mannen hebben het ultieme offer gebracht voor hun geloof. Zij zijn Christus gevolgd tot in de dood. Dus hoe zou je het ooit in je hoofd halen om te stoppen!? Natuurlijk zul je doorreizen; ook al betekent dit dat je nu eerst een winter lang in Corneto zult moeten wachten.


(13e eeuwse verbeelding van de marteldood van Sint Albanus)

 

zondag 12 november 2017

ca.1 september tot 9 oktober 1217 - Rustig verder varen

Lange tijd hebben de Friese pelgrims hun best gedaan om maar zo snel mogelijk naar Akko te komen. Maar na Saint Mandrier verandert het reistempo ineens abrupt.  
 
Na twee weken vertrokken we weer vandaar (Saint Mandrier). We lieten de steden Garda, Gera en Antibes links liggen en liepen op het feest van Lambertus martelaar (17 september) een haven binnen die Oliva (Villefranche-sur-Mer) genoemd wordt. Ten westen daarvan, aan de andere kant van een tussenliggende berg, ligt Nice, een vesting die gebouwd is op de top van een berg. Vandaar gingen we na acht dagen weer verder; we lieten de beroemde steden Genua en Pisa en ontelbare burchten links liggen, passeerden aan onze rechterhand de eilanden Sardinië, Corsica, Capraia, Gorgona, Elba en vele andere, en kwamen aan in een stad die Piombino heet, in het territorium van Pisa. Vandaar vertrokken we weer na acht dagen in de richting van Messina, maar daar we te kampen kregen met tegenwind, liepen we op het feest van Sint Dionysius martelaar (9 oktober) niet zonder groot gevaar de haven van Civitavecchia binnen, dat vroeger Centumcellae genoemd werd. Omdat er weinig ruimte was en de vele schepen in de kleine haven tegen elkaar stootten, voeren we met achtien schepen de haven uit, en we gingen voor anker in de haven van Corneto.

De vorige keer heb ik verteld dat de pelgrims nog twee maanden de tijd hebben om in het vaarseizoen van 1217 Akko te bereiken. Maar in plaats van zo snel mogelijk door te varen, blijft de vloot maar liefst twee weken in Saint Mandrier liggen. De Friese pelgrims hebben geen haast meer. De vaart is er uit. In Villefranche-sur-Mer; de volgende haven blijven ze acht dagen liggen en in Piombino ook weer. Waarom de pelgrims het ineens zo rustig aan doen, wordt niet in de bronnen verteld. We kunnen wel een goed geïnformeerde gok doen:

Doordat we de Friezen in deze geschiedenis steeds zo nauw op de voet volgen, zou je soms haast vergeten dat hun kruisvaart onderdeel is van een veel grotere operatie. In 1217 zijn in heel Europa kruisvaarders onderweg om in de herfst van dat jaar in Akko aan te komen. In dat verband is onder meer afgesproken dat de Friezen, Hollanders en Rijnlanders zich in Zuid Italië bij Hongaarse, Duitse en Oostenrijkse kruisvaarders zullen voegen. Samen zullen zij de grote oversteek naar het Beloofde Land maken. 

Maar in Saint Mandrier bereikt de Noordelijke pelgrims waarschijnlijk het nieuws dat de Midden Europese kruisvaarders niet Zuid Italië maar Split in Dalmatië als vertrekpunt hebben gekozen. De Friezen zullen de onbekende oversteek dus zonder begeleiding moeten doen. Bovendien horen ze dat de noodzaak van een tijdige aankomst in Palestina is weggevallen. Keizer Frederik II -de bedoelde leider van de kruistocht- zal in 1217 namelijk niet meer richting Akko vertrekken. Het Kruisleger in het Heilige Land zal minstens tot het voorjaar van 1218 zonder opperbevelhebber zitten. 

De reis langs de Côte d'Azur en de Italiaanse kust wordt waarschijnlijk het meest ontspannen deel van de hele reis. De pelgrims gaan rustig op zoek naar een plek om te overwinteren. 

(De organisatie van de Vijfde Kruistocht is helemaal opgebouwd rond de verwachting dat Frederik II de expeditie zal gaan leiden.)

maandag 6 november 2017

22 tot 26 augustus 1217 - Naar Marseille

Eindelijk varen de pelgrims weer langs christelijke kusten. Dit deel van de tocht begint haast als een vakantiereisje:

Nadat we dan twee dagen in de verkwikkende nabijheid van zoet water hadden vertoefd voeren we verder onder een gunstige wind; we lieten Taragona en verschillende vestingen links liggen en kwamen op de dag voor het feest van Sint Bartholomeüs (23 augustus) in Barcelona aan, waar wij gelukkig onze metgezellen aantroffen. Vermoeid maar onder gunstige winden vertrokken we weer vandaar en bereikten na acht mijl afgelegd te hebben de haven van Sint Felicianus martelaar (San-Feliu-de-Guixols) in de streek Catalonië. We verenigden ons met de reisgenoten die daar een ligplaats hadden gevonden, en gingen op weg naar Marseille. Maar toen wij door het harde waaien van de noordenwind van het land afgedreven werden, nam de haven van Sint Mendrianus martelaar (Saint-Mandrier), één dagreis verwijderd van Marseille, ons in haar schoot op. De haven ligt ingesloten tussen zeer hoge bergen; rechts ervan ligt de stad Toulon. Een kapel van de heilige martelaar is aan de linkerzijde te zien; het is een armzalig gebouwtje, dat toch zeer beroemd is door heiligheid.

Het moet voor de pelgrims een genot zijn om eindelijk weer langs veilige kusten te varen. De Friezen kunnen weer naar hartenlust zoet water drinken. Wanneer ze maar willen, kunnen ze aan land gaan om nieuwe voorraden in te slaan. En tot hun grote vreugde, worden ze ook weer herenigd met hun kameraden!
 
De woeste stormen van de Atlantische Oceaan hebben de pelgrims definitief achter zich gelaten en het eerste deel van deze etappe leggen zij af onder gunstige winden. Dat is maar goed ook, want de mannen zijn nog lang niet hersteld van alle ontberingen van de afgelopen weken. Onze anonieme pelgrim zegt het onomwonden: men is vermoeid.

Je kunt je voorstellen dat de pelgrims nu het liefst even rustig aan doen. Maar daar is geen tijd voor. Weken geleden zijn de Friezen na heftige discussies uit Lissabon vertrokken. Anders dan de meeste van hun Hollandse en Rijnlandse metgezellen geloofden zij namelijk wél dat zij nog in het vaarseizoen van 1217 (vóór november) Akko in Palestina zouden kunnen bereiken.
 
De twee maanden die de pelgrims nog resten moeten voldoende zijn om de reis te volbrengen. Maar dan moet men wel doorvaren. Het eerste doel is nu Marseille. In die haven kunnen de pelgrims verder op krachten komen. Ook kunnen daar de nodige herstelwerkzaamheden aan de schepen uitgevoerd worden. Daarna kan dan eindelijk het laatste stuk van de reis beginnen. 
 
Volgens de meest gunstige opgaven, kun je in vijftien dagen en nachten van Marseille naar Akko varen. Er is dus nog voldoende tijd. Maar als de reis tot nu toe één ding geleerd heeft, dan is het wel dat optimistische verwachtingen zelden uitkomen. Opnieuw keert de wind zich tegen de pelgrims. Marseille wordt voorbij gevaren en de vloot komt terecht in de haven van Saint-Mandrier. Daar is men veilig voor de ongunstige winden. Maar aan de hoognodige voorbereidingen voor de laatste etappe kan nu niet begonnen worden. 

Opnieuw moeten de pelgrims afwachten..

(De haven van Marseille. Het vertrekpunt voor een 15-daagse reis naar Akko.)

zondag 29 oktober 2017

Dorst

Veertien dagen is onze onbekende pelgrim met zijn metgezellen op zee geweest. Voor zo'n lange periode was lang niet genoeg drinkwater aan boord:

Omdat we daar eindelijk de Saracenen achter ons lieten en vrijheid en drinkbaar water verkregen, bevonden wij de waarheid van het oude spreekwoord dat men vrijheid acht en drinkbaar water hoog waardeert, en wij prezen de schepper ervan. Wij hadden namelijk gebrek aan water gehad en velen van ons, die gloeiden door de warmte van dorst, van koortsen en van dysenterie hadden bitter zeewater gedronken om hun dorst te lessen, waardoor het alleen maar erger was geworden. Sommigen persten het bezinksel uit dat ze in de kruiken vonden, anderen persten allerlei vruchten uit met hun handen, zo hulp zoekend in hun nood; weer anderen zogen de droesem van wijn of van bier uit; sommigen, die uitgeput waren door het dubbele kwaad van honger en dorst, aten zelfs in hun bitterheid van geest zeer bittere broden, met zeewater bereid.

Verhalen over avontuurlijke zeevaarders als Brandaan, Leif Erikson of Columbus grijpen mij altijd aan. Al deze mannen komen vroeg of laat op een punt waar zij niet meer genoeg voorraden hebben om veilig terug te komen. Het enige dat ze dan nog kunnen doen is doorgaan naar hun onbekende bestemming. Ook de Friezen bereiken zo'n 'point of no return'.

Aan boord van de koggen die de Friezen gebruiken is -inclusie 12 bemanningsleden- ruimte  voor naar schatting vijftig opvarenden. En voor al deze mensen kan steeds maar voor een week eten en drinken meegenomen worden. Waarschijnlijk zal dus al kort na het vertrek uit Hairin het water op rantsoen gegaan zijn. Eerst moeten de pelgrims lijdelijk afwachten tot er eindelijk een gunstige wind opsteekt. En daarna varen ze nog eens een heel stuk de verkeerde kant op, waardoor ze nóg langer op zee moeten blijven. 

Onze onbekende pelgrim beschrijft de situatie aan boord uiterst beeldend. Ik zie voor mij hoe de mannen op zoek gaan naar iets dat hun dorst kan lessen. De droesem onder in de wijn- en biervaten geeft even verlichting. Maar dan komt de dorst, door de alcohol versterkt weer in alle hevigheid terug. En dan de mannen die in hun wanhoop zeewater drinken.. Op het strand zag ik eens een dorstige hond die gulzig zeewater dronk. Steeds braakte hij het zoute water weer uit. Maar toch bleef hij doordrinken in de hoop dat zijn dorst gelest zou worden. 

Zelf heb ik tijdens een trektocht eens zo'n zestien uur dorst gehad. Door een inschattingsfout kwamen we met nauwelijks water aan op onze overnachtingsplek. We durfden het water uit het nabijgelegen meertje niet te drinken, uit angst voor buikloop. Gek genoeg hebben we er nog wel pasta mee gekookt. Maar goed. In de saus zat trouwens flink wat zout. De volgende ochtend hebben we eerst zo'n vier kilometer met volle bepakking over zwaar terrein moeten lopen, naar het dichtstbijzijnde gehucht. Praten ging moeilijk. De keel werd ons dichtgeknepen en ons denken werd compleet gedomineerd door de gedachte aan water.

Het water dat ik na de zestien uur eindelijk uit een tuinkraantje dronk, was de lekkerste drank die ik ooit heb gehad. Hoeveel te meer moeten de Friezen dan wel niet van het rivierwater bij Tortosa genoten hebben.

(..het oude spreekwoord dat men vrijheid acht en drinkbaar water hoog waardeert..)

zondag 22 oktober 2017

15 tot 21 augustus 1217 - De vliegende storm

Al vanaf zeven augustus hopen de Friezen op een gunstige wind die hen door de Straat van Gibraltar zal voeren. Dan eindelijk op 14 augustus draait de wind. Maar al snel hebben de Friezen meer meewind dan hen lief is..

Toen wij dan op Maria Hemelvaart (15 augustus) door de vleugels van de Westenwind, die uit zijn gevangenis was losgelaten, werden opgenomen, leek het wel of we niet zeilden maar vlogen, zozeer dat degenen die vaak aan boord van schepen waren geweest en op zee gewerkt hadden, zwoeren dat ze nooit door zulke woedende elementen en zulke ontzaglijke stormen waren voortgedreven. Nadat wij door de jagende winden Spanje, dat degenen die naar Barcelona varen altijd voor ogen moeten houden, uit het zicht hadden verloren, kwamen we op de vierde dag bij het eiland Ibiza aan. Toen we daar bemerkten dat we uit koers waren geraakt, wendden we de steven naar het vasteland en kwamen op de derde dag (21 augustus) in de stad Tortosa aan, waar de rivier de Ebro, de grens van de heidenen en het uiterste gebied van de gelovigen, met zijn zoete water in zee stromend, de bitterheid vermindert en het water drinkbaar maakt.

Er is een daverende storm opgestoken en de kogge wordt als een razende voort geblazen. De uitdrukking die onze onbekende pelgrim gebruikt is daarbij veelzeggend: Het is voor hem alsof ze vliegen. Ik vind dit een fascinerende uitdrukking. Waar denkt onze pelgrim aan als hij die uitdrukking gebruik?

Straaljagers knallen door de geluidsbarrière en zelf nemen wij lijnvluchten naar alle uithoeken van de wereld. In de auto vlieg ik 's nachts met snelheden ruim boven de 130 km/u over de Afsluitdijk. De trein dendert als een gele flits door het landschap. Scooters rijden je in vliegende vaart van de sokken. Wielrenners vliegen je voorbij op het fietspad. En het wereldrecord 100 meter hardlopen staat op 9.58 seconden!

Het snelste vervoermiddel dat de kruisvaarders in de 13e eeuw kennen is het paard. En de gemiddelde snelheid van een galopperend paard ligt tussen de 40 en 48 kilometer per uur. Dat is de snelheid die goede amateurwielrenners tegenwoordig op hun zaterdagse rondje kunnen halen! Wat ik daarom veelzeggender vind, is dat de ervaren zeelieden aan boord onder ede verklaren dat zij nog nooit zo'n woedende storm hebben meegemaakt. 

Uiteindelijk komen de elementen weer tot bedaren. Nog een laatste maal zien de Friezen een vijandige kust; Ibiza. En dan bereiken ze eindelijk de veilige haven van Tortosa. Daar zullen zij de volgende keer terugkijken op hun hachelijke avontuur.


(..leek het wel of we niet zeilden maar vlogen..)

zaterdag 7 oktober 2017

De soundtrack

In drie van mijn favoriete filmscènes speelt muziek of geluidsmontage een cruciale rol: 

De Walkürenritt in 'Apocalypse Now' geeft de helikopteraanval een perverse schoonheid. De muziek laat je de ontspoorde gekte en zinloosheid van de onderneming dubbel en dwars ervaren. De naamloze hoofdpersoon in 'Once upon a Time in the West' laat bij herhaling ijle harmonica-klanken horen. Hierdoor weet je zonder woorden dat een confrontatie met zijn tegenspeler Frank onvermijdelijk en archetypisch zal zijn. Michael Corleone laat in 'The Godfather' zijn belangrijkste rivalen uit de weg ruimen, terwijl hij hij zelf bij de doop van zijn neefje is. De gewijde tekst die hij als peetvader uitspreekt, klinkt als een vloek bij de gruwelijke moorden die hij als godfather laat uitvoeren.

Kun je in een strip een soortgelijk effect bereiken met geschreven tekst? Ik geloof van wel. Samen met Roelof ben ik de mogelijkheden aan het verkennen. 

Onderstaande scène speelt zich af voor de muren van Hairin. Terwijl de legerleiding de situatie bespreekt wordt een spontaan gezang ingezet. Dit zingen ontaardt in een strijdkreet. Het antwoord op de vraag uit plaat 3, wordt in plaat 4 overstemd door de schreeuwende strijders. En het daarop volgende gevecht wordt begeleid door een Psalm.

  

zondag 1 oktober 2017

Hairin in beeld

Ruim een jaar geleden schreef ik onderstaande passage. Het speelt zich af in Damiate, waar de legerleiding in een heftige discussie verwikkeld is met Jelmer en Hendrik. De legerleiding ziet niet in waarom zij moet luisteren naar het plan van een paar strijders die niet eens een titel of een heraldisch wapen dragen. Dan herinnert Jelmer hen aan een belangrijk wapenfeit:

Jelmer en Hendrik zijn vol in beeld. Ze staan op het punt om te ontploffen. Ondertussen gaat Grootmeester Gerard uitdagend door: "Sinds wanneer hebben heikneuters verstand van fortificaties!? Die toren is geen terp waar je zomaar bij op wandelt!"
Voor de Friezen is het kookpunt bereikt. Jelmer barst als eerste. Hij slaat met zijn hand op tafel: "Nou is het genoeg!" en Hendrik valt bij: "Ik wil dit praat niet meer horen!"
Gerard en de rest van het gezelschap luisteren en kijken verbluft naar de uitval van de Friezen. Jelmer gaat boos en beledigd verder: "Ons beledigen en kleineren! ..Wat denkt de eerwaardige meester Gerard wel niet!?" 
Hendrik vult aan: "Is hij soms vergeten wat er na ons vertrek uit Lissabon gebeurde, toen de anderen naar Alcazar gingen?"
Achter Jelmer tekent zich -terwijl hij verder gaat- het begin van de flashback af: "..Hoe wij Hairin hebben ingenomen!?" 
"Vrijdag 28 juli 1217". De schepen liggen met slappe zeilen voor de rede van Hairin. Jelmers woorden als een 'voice over': De wind liet ons in de steek. We dobberden doelloos en kwetsbaar voor de haven.."  
Vanaf één van de schepen klinkt een stem: "Vroeger heette deze stad Santa Maria." Jelmer gaat in 'voice over' verder: "Het was of de voorzienigheid zelf ons hierheen had geleid.."
Pelgrims stappen over van de koggen in kleine bootjes en nemen wapentuig mee. Tijdens het werk maakt een pelgrim zijn verhaal af: "..Nu is al dit land van de ongelovigen!"
 De troepen gaan aan land. Het is een heel gedoe. Leiders geven bevelen: "Een ruime perimeter om het kamp! ..En blijden gericht op de stad!" -"Die greppel daar, moet breder en de wal hoger! ..Het moet een échte belegering lijken!"
Troepen die opgesteld staan bij de greppel krijgen bevelen: "Laat jullie zien met al je wapens! Laat je horen!"
De soldaten reageren allen luidruchtig en onstuimig: "Om Gods wil!"
De leiders kijken bij het vallen van de avond uit over het veld tussen het kamp en de stad. Groepjes Moslims hebben zich als verkenners en wachtposten opgesteld in het veld. Eén van de leiders geeft commentaar: Zo lang die duivels denken dat wij hen zullen aanvallen, laten ze ons hopelijk met rust.."

Tot nu toe bestond dit verhaal alleen als een Word-bestand, waarvan vijf uitgeprinte versies bestaan. Vandaag worden daar de eerste schetsen van Roelof Wijtsma aan toegevoegd. Ik vind het geweldig om te zien dat een paar potloodkrassen en wat trefzekere viltstiftstrepen zóveel kunnen verbeelden. 

De definitieve pagina komt er vast heel anders uit te zien. Maar voor een eerste proef is dit beslist geslaagd. Dit smaakt naar meer!

 

maandag 25 september 2017

14 augustus 1217 - De Straat van Gibraltar

Vanaf hun vertrek uit Lissabon zijn de Kruisvaarders nu 19 dagen onderweg en eindelijk hebben ze de wind mee:

Op de derde dag (14 augustus) hesen we dan de zeilen en voeren omstreeks zonsondergang op dezelfde dag de woeste zeeëngte binnen, waar men links en rechts zonder moeite Europa en Afrika met hoog ten hemel oprijzende bergen kan zien. Daar liggen de Afrikaanse stad Mutemuda (Quasr-es-Seghir) en de Spaanse vesting Tarifa aan de westzijde van het gebergte recht tegenover elkaar, zodat het voor het scheepverkeer een zeer korte oversteek is. In het oosten ziet men de stad Ceuta in Afrika liggen, recht daartegenover ligt Malaga in Spanje.

Volgens mij is het deze maand op de kop af twintig jaar geleden dat ik deze passage voor het eerst las. Het was voor een paper bij het kernvak 'Internationale Organisaties in de Middeleeuwen'. Mijn verhaal moest gaan over de rol en positie van het Friese contingent binnen het internationale geheel van de Kruistocht. Maar wat mij na het lezen van deze passage veel meer interesseerde, was de filmische kwaliteit van het verhaal.

Nog altijd zie ik bij het lezen van dit stukje levendig voor mij hoe de kogge van onze anonieme pelgrim tegen het vallen van de avond de Straat van Gibraltar binnenvaart. Heel zakelijk wordt ons verteld welke steden links en rechts zijn te zien. Dit beeld krijgt drama als je bedenkt dat het allemaal vijandelijke steden zijn. 

Net zoals de Kruisvaarders de steden aan weerszijden zien liggen, worden zij zelf ook vanaf het land geobserveerd. Enkele dagen eerder is al een vloot van ruim tachtig schepen door de zeestraat gekomen. Dat zal de steden in staat van paraatheid gebracht hebben. En nu komt dit éne scheepje, klein en kwetsbaar voorbij. Vastberaden vaart het bij het licht van de ondergaande zon de bek van de leeuw binnen.

Dergelijke dramatische beelden waren in mijn paper niet op hun plek. In plaats daarvan gaf ik mijn werkstuk een pretentieuze ondertitel, die ik met geen mogelijkheid waar kon maken: 'Een dialoog tussen primaire en secundaire literatuur'. Dat al mijn moeite uiteindelijk niet meer dan een mager zesje verdiende, was een grote teleurstelling. Maar mijn liefde voor het verhaal bleef. 

Sindsdien heeft op de hoek van mijn werktafel altijd een stapeltje artikelen en boeken over de Kruistocht gelegen. 'Daar ga ik nog eens iets mee doen' dacht ik als ik er naar keek. En dat vertelde ik ook aan iedereen die het wilde horen.

En nu, twintig jaar later ben ik dus weer terug bij de Straat van Gibraltar. Lange tijd heb ik plannen gemaakt voor een documentaireserie over de Kruistocht; ik heb overwogen een boek te schrijven en ik heb twee verschillende versies van het stripscenario geschreven. Roelof Wijtsma heeft de hoofdpersonen Jelmer en Hendrik tot leven gewekt en momenteel werkt hij op verzoek van een uitgever aan twee proefpagina's.

De Kruisvaarders laten de Atlantische Oceaan achter zich en kijken reikhalzend uit naar wat hen op de Middellandse zee te wachten staat.

('..zodat het voor het scheepverkeer een zeer korte oversteek is.')

maandag 18 september 2017

7 tot 14 augustus - Tegenwind en citaten

Nadat de bevolking van Hairin, Rota en Cadiz geteisterd zijn, komen de Kruisvaarders nu zelf in de verdrukking:

We hesen de zeilen en voeren verder met vaste wind zonder van zeil te hoeven veranderen tot aan de toegang van de binnenzee die Ostrior genoemd wordt. Omdat de Zuidoostenwind zich daar tegen ons keerde, moesten we de nacht voor anker liggend doorbrengen. 's Morgens (8 augustus) werden we door de razende winden gedwongen naar het genoemde schiereiland terug te keren; we liepen averij op en doorstonden vele gevaren en benauwdheden. Vier dagen lang rezen we voortdurend ten hemel en zonken weer neer in de waterdiepten; door de woedende golven voor de kust van het eiland geworpen, meenden we dat het het veiligst was -iets waarvoor de meesten van ons bang waren- de winden te volgen en ons aan de stormachtige zee toe te vertrouwen, gedachtig aan was Seneca aan Lucilius schreef: 'In een storm is er voor zeelieden niets zozeer te vrezen als het land.'
Zaterdagmorgen (12 augustus) vroeg werden de ankers dus gelicht (waarbij er vele in het zand bleven) en verlieten zesentachtig schepen de rede. Ze werden gedreven waarheen de winden waaiden en de golven sloegen. Zo werd de eenheid in afspraak en voornemen verbroken, omdat de nood van dat moment daartoe drong. Wij liepen niet zonder groot gevaar de haven van Groot-Hispalis, dat nu Sevilla genoemd wordt, binnen. De Here echter, die naar de diepten wegvoert én weer terugbrengt, die vernedert én verhoogt, bracht diezelfde dag door een begeerde verandering van wind de overige schepen en onze metgezellen weer terug op de door hen gewenste weg; omdat wij echter de haven niet uit konden, bleven we daar twee nachten.

In een opgewekte stemming hijsen de kruisvaarders de zeilen. Ik stel mij voor hoe de mannen zich zwaar behangen hebben met Moorse sieraden. Sommigen dragen fel gekleurde gewaden van fijne stof. En anderen hebben zich ingesmeerd met geurige oliën, die ze van hun plundertocht hebben meegebracht. Dat al dit opzichtige uitdossen tegen de regels is, zijn de kruisvaarders voor het moment vergeten <KLIK>

De eerste dag van de tocht verloopt voorspoedig. Tegen de avond komt de vloot in, wat onze anonieme pelgrim aanduidt als een binnenzee genaamd Ostrior. Maar daar keert de wind zich tegen de kruisvaarders. Ostrior is een niet erg gebruikelijke benaming voor de Straat van Gibraltar. De naam wordt in de 13e-eeuw vooral in Skandinavië gebruikt en dit laat mooi zien hoe nautische kennis internationaal gebruikt wordt.

De wind wakkert aan tot een razende storm en de vloot vaart terug naar Cadiz. Hier gaan de schepen voor anker. Dit klinkt gemakkelijker dan het feitelijk is en zoals vaker, vindt onze informant zijn woorden in de Bijbel. Hij citeert de eerste helft van het 26e vers van Psalm 107; de rest zullen zijn lezers er ongetwijfeld zelf bijgedacht hebben: Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte, hun maag keerde om van ellende, ze tolden en tuimelden als dronkaards, alle kennis baatte hun niets.

Na vier dagen zijn de Kruisvaarders geradbraakt en nog steeds houdt de storm aan. De vlootleiding voert een heftige discussie over wat nu te doen. De landrotten willen niets liever dan voor anker blijven liggen. Zij voelen zich dicht bij de kust het meest veilig. Maar de zeelieden weten dat juist het zicht van de haven nu de grootste bedreiging vormt. Onze schrijver is het met dit laatste roerend eens en instemmend citeert hij een brief van Seneca (boek VI, brief 53.2).

De ankers worden gelicht en de vloot drijft door de storm uiteen. De zeelieden proberen uit alle macht de schepen en het vege lijf te redden. En ondertussen bedenkt onze anonieme pelgrim hoe nu door dit natuurgeweld het door hem zo hoog geachte eedverbond uiteengeslagen wordt <KLIK>.

Kort daarop gaat de storm liggen en opnieuw grijpt onze pelgrim naar de Bijbel; ditmaal om God met Tobith 13:2 en Psalm 74:8 te eren voor de gunstige wind die opsteekt. Maar terwijl de rest van de vloot de reis hervat, heeft onze informant geen voordeel van de veranderde wind. Zijn schip ligt in de monding van de Guadalquivir en kan daar twee dagen lang niet uitkomen.

Waar we nu nog niets over lezen, is de watervoorraad, maar deze zal inmiddels al flink geslonken zijn. Het schip is al zeven dagen op zee. Als niet snel ergens wordt aangemeerd, zullen de kruisvaarders binnenkort grote dorst krijgen.. 

('..Hij sprak en ontketende storm, hoog zweepte hij de golven op.')
   

maandag 11 september 2017

4 tot 7 augustus 1217 - Hebzucht

Na Hairin en Rota hebben de Kruisvaarders de smaak te pakken. Nu moet Cadiz er aan geloven:

Op vrijdagmorgen (4 augustus) verlieten we de rede en wendden de steven naar het schiereiland Cadiz. Nadat we de haven waren binnengevaren, gingen we aan land in een overmoedige stemming die altijd voortkomt uit succes, en we belegerden de gelijknamige stad, die versterkt was met een muur en vele torens. Daar de bewoners naar de andere zijde van het schiereiland waren gevlucht, ontving de verlaten stad haar vijanden als troost in haar eenzaamheid. Haar gebouwen, schitterend zowel wat betreft het bouwmateriaal als de constructie, de wijngaarden en stadstuinen etcetera, namen wij voor ons; zo betraden wij wat anderen tot stand gebracht hadden; tuinen, wijnstokken, vijgenbomen en allerlei vruchtdragende bomen hakten wij om. Ook de moskee, die zó luxueus en kunstig gebouwd was dat niemand het zou geloven als het verteld werd en zó dat niemand het zou kúnnen vertellen, maakten we met de grond gelijk; het prachtige gekleurde hout, waarin bloemen waren uitgesneden, haalden we eraf om het zelf te kunnen gebruiken. We bleven daar tot maandag (7 augustus) en gaven tenslotte verzadigd van buit de overblijfselen van de stad aan de vlammen prijs.

Onze anonieme pelgrim is vrij kritisch over het optreden van zijn landgenoten. De eerder besproken aanval op Hairin was volgens hem niet het resultaat van goddelijke inspiratie, maar van Friese onstuimigheid <KLIK>. Voor een moderne lezer is dit onderscheid onbeduidend, want het resultaat blijft het zelfde. Maar voor een publiek dat heilig gelooft in de goddelijke missie van de Kruistocht, zal de boodschap ontnuchterend geweest zijn: Niet God, maar een schandelijk gebrek aan Friese discipline heeft tot de toevallige overwinning geleid!

Op gelijke wijze is hij kritisch over de inname van Cadiz. Gemakkelijk had onze informant kunnen schrijven dat de Friezen met deze aanval het voorbeeld van hun voorvaderen volgden. In 1189 hadden Friezen de stad ook al geplunderd en 'naar hun beste vermogen' verwoest. Voor 13e-eeuwse lezers zou dit een afdoende rechtvaardiging geweest zijn voor dit nieuwe brandschatten. Maar in plaats daarvan spreekt onze pelgrim van 'overmoed die voortkomt uit succes'; een bloemrijke, maar weinig verhullende manier om te zeggen dat de kruisvaarders zich laten leiden door hebzucht. Deze kritiek klinkt ook door in de rest van het verslag. 

Het beeld van een verlaten stad, die haar vijanden als troost ontvangt in haar eenzaamheid vind ik aangrijpend. De weerloze stad wordt betreden door mannen die enkel op buit belust zijn. Onze informant roemt haar schoonheid nog terwijl de plunderaars al begonnen zijn met de verwoesting. Vruchtbomen worden omgehakt en de schrijver merkt met een verwijzing naar Deutronomium 6:11 gepijnigd op dat hier het levenswerk van anderen verwoest wordt.

Dan komt de schrijver bij de moskee. Hij probeert haar luxe en schoonheid te beschrijven, maar de woorden schieten hem tekort. Bovendien bedenkt hij, terwijl het bouwwerk al vlam vat, dat toch niemand hem zou geloven als hij wél de woorden vond.  Gelukkig weet hij nog een stuk sierlijk bewerkt hout van de vlammen te redden. 

En op onbewaakte ogenblikken fantaseer ik erover hoe hij dit hout mee teruggebracht heeft naar Friesland en hoe hieruit de Hindeloper schilderkunst is ontstaan..


(13e eeuws houtsnijwerk uit Spanje of Noord-Afrika)

woensdag 6 september 2017

1 tot 3 augustsu 1217 - De plundering van Rota

De ongeplande aanval op Hairin blijkt een daverend succes. hierdoor neemt de dadendrang van de Friezen hand over hand toe:

Na deze gebeurtenissen gingen wij verder op de dag van Sint-Pietersbanden (1 augustus). We lieten steden en versterkingen van het land links liggen: Olhao, Ayamonte, Cacela, ook Saltes en het strand van Sint-Eulalie met Sevilla, en kwamen de volgende dag in Rota aan. We lieten het anker vallen en gingen aan land. Nadat de bevolking was gevlucht, gingen onze mannen de versterking binnen, verwoestten haar door plundering en brandstichting en bleven die nacht binnen de muren. Toen de meesten 's morgens met de buit naar de schepen terugkeerden en sommigen zich onvoorzichtig door de wijngaarden verspreidden in de hoop nog meer buit te kunnen vergaren, vielen de Saracenen onze mannen aan met een groot leger dat zij 's nachts op de been hadden gebracht. Nadat er aan beide zijden enkelen waren gesneuveld en nadat er hulp van de schepen was gezonden, leverden een paar van onze mannen de gehele dag strijd tegen vele Saracenen, zodanig dat er slechts enkele mannen van ons maar vele van de Moren werden gedood door bogen en blijden. 
Toen de zon reeds ten ondergang neigde, hergroepeerden de Saracenen zich, en na lang beraad vielen ze ons onder een vreselijk geschreeuw aan, alsof ze bereid waren alles op het spel te zetten. Ze werden echter dadelijk op de vlucht gedreven en kregen tot hun schande verwondingen in de rug. Toen onze mannen zich eindelijk weer naar de schepen begaven, moesten de blijdeschutters de laatste dekking geven. Daar zij na de aanval van de heidenen afgeslagen te hebben als laatsten aan boord gingen, verdienden zij de eerste en de laatste kroon. Terwijl de overwinnaars elkaar in de overwinningsvreugde lof toezwaaiden en hun eigen prestaties geringschatten, groeide zelfs bij de meest bescheiden mannen de vrijmoedigheid om te spreken.

Gedurende de hele reis is onze anonieme pelgrim steeds goed geïnformeerd over de plaatsen en plekken waar hij langs komt. Dat valt mij ook nu weer op. Samen met hem varen we langs vijandige steden aan de Portugese en Spaanse kust, die hij allen bij naam kent. Wellicht heeft hij in Lissabon informatie ingewonnen. Of misschien heeft hij aantekeningen meegebracht van een Friese landgenoot die de reis eerder al eens maakte.

Na een dag en een nacht zeilen, komt de vloot aan in Rota. De stadsbevolking lijkt zó verrast door de komst van de Kruisvaarders, dat zij geen enkel verzet biedt en hals over kop de stad uit vlucht. Vervolgens herhaalt zich het patroon van plunderen en vernielen. De hele nacht leven de plunderaars zich uit. 

's Ochtends dwalen enkele plunderaars overmoedig af van de hoofdmacht. Zij trekken de wijngaarden in en raken slaags met de Moren. Volgens onze informant gaat het om een groot leger dat 's nachts bijeen gebracht is. Maar ik denk dat hij wat overdrijft. Waarschijnlijk stuiten de Kruisvaarders gewoon op de stadsmilitie en de weerbare mannen van Rota. Deze zullen van hun eerste schrik bekomen zijn en verdedigen nu manmoedig hun overgebleven bezittingen.

De hele derde augustus staat in het teken van schermutselingen tussen zelfingenomen Kruisvaarders en wanhopige stedelingen. De kruisvaarders lijken militair superieur te zijn aan de Moren, want 'een paar' strijden de hele dag tegen 'vele'. Dit is ook wel begrijpelijk als je bedenkt dat de Kruisvaarders goed voorbereid voor oorlog op weg zijn gegaan.
Tenslotte keren alle Kruisvaarders terug naar hun schepen. Mannen met handblijden houden de Moren op een afstand, terwijl de rest aan boord gaat. Daarna kan voor de Kruisvaarders het grote opscheppen beginnen, terwijl de inwoners van Rota voorzichtig hun stad weer binnengaan om te kijken wat er is overgebleven van hun huis en haard.

(Kruisvaarders met boog en handblijden)



woensdag 30 augustus 2017

28 en 29 juli 1217 - Friese strijdlust

De Kruisvaarders liggen met hun schepen stuurloos en kwetsbaar voor de haven van Hairin (Santa Maria de Faro). Ze besluiten niet af te wachten:

Zonder talmen gingen we in kleine scheepjes aan land en we bespraken plannen om de stad te belegeren. Terwijl de meningen hierover nog verdeeld waren, hieven de Friezen tegen de avond de veldtekenen ten hemel, aangevuurd door de Geest van God of misschien wel door hun eigen onstuimigheid, en nadat ze een lied gezongen hadden waarin ze de Heilige Maagd te hulp riepen, besprongen ze dapper de in het veld gelegerde vijanden en de stad. De vijanden sloegen dadelijk op de vlucht. Toen de Friezen de poorten naderden, zagen zij een Saraceen over de muur naar beneden komen. Hij werd dadelijk gedood; één van de Friezen schoot een pijl af en klom langs hetzelfde touw over de muur, zette een vaandel boven op de toren en opende de poorten om zijn makkers binnen te laten. Na de gehele nacht geplunderd te hebben, staken zij 's morgens de stad in brand; ze brachten grote buit naar de schepen. Hoewel de nacht de hemel met zwarte wolken bedekte, beweerden toch velen dat zij in de lucht de gestalte van de Heilige Maagd hadden gezien, die hen als het ware feliciteerde met hun wraakactie. De stad was zeer goed versterkt: aan twee zijden was zij door water omgeven; verder was zij versterkt met torens en een muur die zó dik was, dat twee ruiters elkaar bovenop konden passeren. De verwoesting van deze stad bracht zoveel schrik teweeg bij de omgeving, dat niemand meer op zijn versterkingen durfde te vertrouwen.

Eerder heeft onze anonieme pelgrim verteld dat de Friezen niet meedoen met de belegering van Alcaser do Sal. Zij willen naar de wens van de Paus eerst Jeruzalem veroveren. Waarom vallen zij dan nu, na amper één dag varen Hairin aan? Ik denk dat de landing bedoeld is als een schijnbeweging, die dankzij de ongezeglijkheid en de standaard gevechtstactiek van de Friezen onbedoeld tot een overwinning leidt.

Door aan land te gaan wil de legerleiding de aandacht afleiden van de schepen die weerloos voor de haven liggen. De Kruisvaarders positioneren zich met veel aplomb; vaandels wapperen en strijdliederen klinken. Misschien wordt er zelfs wel een verdedigingswal gegraven. Alles moet de schijn wekken dat de christenen slechts de voorhoede zijn van een veel groter leger dat elk moment vanuit Lissabon kan aankomen.

Maar dat de landing slechts bluf is, gaat grotendeels voorbij aan de Friese strijders. Zij zijn georganiseerd in kleine groepjes rond hoofdelingen en vallen niet onder het commando van één bevelhebber. Hierdoor zijn zij slecht vertegenwoordigd binnen de legerleiding en niet goed op de hoogte van het plan.

Ook hebben de Friezen geen ervaring met belegeringsoorlogen. Rustig troepen opbouwen, stellingen opwerpen en afwachten is niet aan hen besteed. Thuis in Frisia vertrouwen zij juist op verrassingsaanvallen en op het schokeffect van doldrieste strijdlust. Dat doen de Friezen dus ook nu: zij heffen hun vaandels, zij zingen een lied en zij storten zich hals over kop in de strijd.

De Moorse wachtposten in het veld zijn geen partij voor dit geweld. Woest denderen de Friezen met hun lange speren en korte zwaarden door de eerste verdedigingslinie. Achter hen, probeert de legerleiding de aanval nog te stoppen. Maar de bevelen en commando's worden verkeerd begrepen en ook de rest van het Kruisleger komt in beweging.
 
Een kleine 2000 man voetvolk stormt zonder ladders of andere hulpmiddelen af op hoge, sterke stadsmuren. Zoiets kan eigenlijk alleen maar uitlopen op een mislukking. Maar op de muren staan mensen en mensen maken fouten. Waarschijnlijk is de stadspoort hermetisch afgesloten en moeten de overrompelde veldtroepen via touwen terugklimmen in de stad. En misschien klimt één van de verdedigers wel naar beneden om een gewonde kameraad te helpen. 
 
Hoe het ook zij, de Moor wordt gedood en een Fries klimt omhoog. Er breekt paniek uit en niemand bedenkt dat de klimmende man aan het touw compleet weerloos is. De verdedigers verlaten hun posities op de muur, om thuis vrouwen en kinderen en al wat hen lief is te redden. En de Fries klimt ongehinderd verder.
 
Woest brullend staat de hij uiteindelijk als een blonde duivel bovenop de muur. Hij plant er zijn vaandel en rent zonder tegenstand te treffen naar de stadspoort om zijn kameraden binnen te laten. Nu kan onder het goedkeurend oog van Maria het gruwelijke feest van plundering en vernieling kan beginnen..

(Friese strijders dragen geen helmen en zware maliënkolders, maar enkel een geschubd lederen tuniek waardoor zij sneller en wendbaarder zijn.)
 

zondag 20 augustus 2017

27 en 28 juli 1217 - Langs vijandige kusten

De eenheid is verbroken en de vloot gaat twee verschillende kanten op. De Friezen wenden de steven naar het Heilige Land.

Wij echter lieten de stad links liggen, voeren langs Cabo Sao Vicente, Ponta de Sagres, langs Alvor en Silves, steden die eens door onze landgenoten waren ingenomen, verder langs de versterkingen Almadra (Armação de Pêra) en Albufeire, en toen de wind ons in de steek liet, wierpen vijfentwintig schepen het anker uit voor de haven van de stad, die vroeger Santa Maria heette, maar nu Hairin (Santa Maria de Faro) genoemd wordt. We bleven daar die nacht liggen. 's Morgens begroetten we verheugd onze metgezellen die weer bij ons terugkeerden, nadat ze 's nachts van ons waren weggedreven. We hesen gelijk met hen de zeilen, terwijl we probeerden verder te varen, maar we werden helaas door een teleurstellende wind al spoedig gedwongen de ankers weer aan het zand toe te vertrouwen.

Onze anonieme pelgrim en zijn kameraden verlaten het veilige Lissabon. Vergeleken met wat gaat komen was hun reis tot nu toe kinderspel. Steeds is de vloot maar zo'n 3 tot 6 dagen achtereen op zee geweest en de langste etappe, van de Lauwers tot Dartmouth was 850 kilometer. Nu wacht de Friezen 1500 kilometer aan vijandelijke kusten. Tussen hier en het Catalaanse Tortosa ligt geen enkele veilige haven om water en proviand in te slaan. 

De reis begint met het ronden van twee kapen; de 75 meter hoge Cabo sao Vicente en de even indrukwekkende Ponta de Sagres. Gevaarlijk rijzen de rotsformaties op uit zee. Plantgroei is er schaars door de westenwind die hier bijna onophoudelijk van over de oceaan aan komt bulderen. Kaal en onheilspellend weerstaat het land hier de zee. 

Snel na de twee kapen komen de Friezen langs steden die zij uit verhalen van thuis kennen. Oude kruisvaarders hebben hen als kind veelvuldig vertelt over de inname van Alvor en Silves in september 1189. Nadien hebben de christenen de steden echter weer aan de Almohaden verloren. Strijdlust vult de harten van de pelgrims nu zij hun verloren erfdeel zien.

Verder gaat de reis die dag, langs de versterkte steden Armação de Pêra en Albufeire. Stralend wit liggen de vestingmuren en gebouwen van de steden in de warme middagzon. Andersom tekenen de silhouetten van de naar schatting 80 koggen onheilspellend donker af op de fel schitterende zee. Gelukkig voor de wachters op de muren en de gealarmeerde bevolking vaart de vloot door.

Maar dan verandert de wind en om niet op de kust te lopen, gooien vijfentwintig kapiteins de ankers uit voor de haven van Santa Maria de Faro. Zowel voor de kruisvaarders als voor de stad moet het een spannende nacht zijn. Beide partijen hopen dat een confrontatie achterwege blijft. De Friezen zijn door de veranderde wind stuurloos en de stad is totaal niet voorbereid op een aanval. Vanaf de muren en aan boord wordt die nacht angstvallig de wacht gehouden.

Gelukkig gaat de nacht voorbij zonder incidenten. De overige koggen voegen zich weer bij hun kameraden en bij het ochtendgloren wil de vloot weer snel verder varen. Helaas is de gunstige wind nog niet weergekeerd en teleurgesteld moet de vloot de ankers weer uitgooien.

Tachtig koggen liggen nu kwetsbaar en voor onbestemde tijd voor een vijandelijke haven. Zolang de wind niet verandert, zijn de kruisvaarders een weerloos doel. Met één roeibootje, een slingertuig en enkele kruiken brandende olie en zwavel kunnen de Moren al geweldige schade aanrichten. 

En hoe dit afloopt, vertel ik de volgende keer..

(Ik heb de razende westenwind bovenop Cabo Sao Vicente gevoeld en hoop er nog eens langs te zeilen.)

 

zondag 13 augustus 2017

27 juli 1217 - Verbroken beloften

Voor de Kruisvaarders is de dag van vertrek uit Lissabon aangebroken. Het is een pijnlijk moment.

Het leger splitste zich dus en donderdag na het feest van de heilige Jacobus (27 juli) voeren beide groepen tegelijkertijd de haven uit; de helft van de schepen wendde de steven naar het Heilige Land, de overigen begaven zich op weg om de stad Alcazar in te nemen.

Twee heerlijke zomerse weken hebben de pelgrims door de straten van Lissabon gezworven. Ze hebben de voetsporen gevolgd van landgenoten die de stad zeventig jaar eerder heroverd hebben. Ze hebben de graven van heiligen bezocht. Tijdens het warme middaguur hebben ze schaduwrijke binnenplaatsen opgezocht. Onder druivenranken en vijgenbomen hebben ze het heetst van de dag afgewacht.

De Noorderlingen zijn vertrouwd geraakt met de vreemde Moorse bouwstijl die nog overal in de stad aanwezig is. Ze hebben onbeschrijfelijke Noord-Afrikaanse smaken geproefd. En ze hebben voor het eerst moslims in levende lijve gezien; mensen die onder strenge voorwaarden en tegen betaling in Lissabon mogen blijven wonen of er voor handel worden toegelaten.  

Twee weken heeft de Kruisvaardersvloot gastvrijheid genoten in de veilige haven van Lissabon. Zieken zijn hersteld, lijnen zijn vervangen, zeilen en roeren en andere delen van de schepen zijn gerepareerd. De ruimen zitten vol vers voedsel en drinkwater en de vloot is klaar om verder te reizen.

Maar het is geen vrolijk afscheid. De stemming is bedruk en misschien zelfs wel bitter. De kruisvaarders kijken terug op twee weken vol felle discussies over het Portugese voorstel. Moest de vloot nu wel of niet in Lissabon blijven? Twee weken lang heeft de legerleiding geen eenstemmig besluit kunnen nemen. Twee weken lang hebben voor- en tegenstanders elkaar met tal van argumenten bestookt.

Nu, op 27 juli varen alle schepen uit. Maar de eenheid die twee maanden eerder in Dartmouth onder ede is gesloten, is verbroken. Het eedgenootschap dat zwoer eendrachtig op te zullen trekken naar Jeruzalem, is uiteen gevallen. En beide partijen zijn er van overtuigd dat zij het goddelijk gelijk aan hun kant hebben.

Onder leiding van abt Heribert van Werden, wenden de Friezen met tachtig schepen de steven naar het Heilige Land; het enige rechtvaardige doel van deze Kruistocht. Ondertussen trekken de graven van Holland en Wied met 100 schepen op naar Alcacer do Sal. Hun gelijk wordt luid en duidelijk verkondigd in de Rijnlandse kroniek: 'Zij kozen er daarom voor om zich in de tussentijd te wijden aan de goddelijke taak en het gebied van de vijanden van het geloof binnen te dringen, om zo vrede in dit gebied te brengen en niet nutteloos en gemakzuchtig rond te hangen als onnutte slaven'.

En beide partijen zullen door het vervolg van hun reis alleen maar gesterkt worden in hun eigen gelijk..

(Eedverbond: een verbinding tussen gelijkwaardige kameraden die zich tegenover God verplichten een gemeenschappelijk doel of elkaars belang te zullen dienen.)


dinsdag 8 augustus 2017

Doelgerichte Friezen

Het voorstel van de bisschop van Lissabon om Alcácer do Sal te belegeren is aanlokkelijk. Toch gaan de Friezen er niet op in.

Een groot deel van het leger, met name de Friezen, protesteerde echter tegen dit alles, en voerde vele argumenten aan, vooral dit, dat heer Innocentius op een concilie het verzoek van diezelfde bisschop om toestemming voor het ophouden van de kruisvaarders in Spanje had afgewezen met de mededeling, dat de wraak van de Kerk bij het hoofd moet beginnen.

Het concilie waar onze anonieme pelgrim naar verwijst, is het Vierde Lateraans concilie in 1215. Tijdens die kerkvergadering presenteert paus Innocentius III zijn plannen voor de komende Kruistocht. Daarbij bepaalt hij uitdrukkelijk dat alle militaire inzet gericht zal moeten zijn op de herovering van Jeruzalem. Expedities die afwijken van dit hoofddoel vallen voortaan niet meer onder de noemer 'Kruistocht'. 

Innocentius neemt dit besluit ondermeer omdat de Kruistocht van enkele jaren eerder (1202-1204) is uitgelopen op een totaal fiasco. Bij vertrek uit Venetië is namelijk maar de helft van de verwachtte 33.500 kruisvaarders komen opdagen. Hiermee heeft de legerleiding ook de helft minder geld. Met geen mogelijkheid kan de Venetianen daarom de afgesproken 160.000 zilvermarken betaald worden voor de overtocht.

Om dit probleem op te lossen, doet de Venetiaanse doge de Kruisvaarders een voorstel: Als zij voor Venetië de concurrerende Kroatische stad Zara veroveren, zal de openstaande schuld worden kwijtgescholden. Zo gezegd, zo gedaan en Zara wordt in een recordtijd van 13 dagen verwoest en ingenomen. 

Dat de Kruisvaarders ten strijde trekken tegen -weliswaar Orthodoxe- christenen is al bedenkelijk. Maar het wordt nog erger. Eenmaal in Kroatië komen de Kruisvaarder in contact met een Byzantijnse troonpretendent. Deze vraagt om hulp in de keizerlijke opvolgingsstrijd in Constantinopel. De Kruisvaarders zullen hiervoor rijk worden beloond. Maar beloftes worden niet nagekomen en als vergelding nemen de Kruisvaarders de stad in. 

In april 1204 wordt Constantinopel drie dagen lang geplunderd. De Kruisvaarders geven zich over aan moord, roof, verkrachting, heiligschennis en vernieling. Het heilige leger begaat in naam van God de grootst mogelijke zonden tegen een christelijk broedervolk. Niemand denkt nog aan Egypte. De Vierde Kruistocht is ten einde.

Uit dit schandelijke drama heeft Innocentius lering getrokken. Bij de organisatie van de Vijfde Kruistocht besteedt hij veel aandacht aan de financiering van de reis en aan de geestelijke toewijding van de deelnemers. Niets dat kan afleiden van het hoofddoel Jeruzalem mag nog enige aandacht krijgen.

In Lissabon zijn lang niet alle Kruisvaarders zo doelgericht als de paus wel zou willen. Een deel van hen blijft om in Spanje te vechten. Dat de Friezen wel verder reizen vind ik opmerkelijk en is niet goed te verklaren. Je zou zeggen dat juist zij met hun heilige landgenoot Popte Ulvinga een goed excuus hadden om de strijd tegen de Moren aan te gaan.

Hoe het ook zij, de Friezen varen verder en daarmee begint een nieuw hoofdstuk van deze Kruischtocht.

(Innocentius III is een doelgerichte paus.)





donderdag 3 augustus 2017

Een aantrekkelijk voorstel

De pelrgims zijn onder de indruk van het prachtige Lissabon. De bisschop van de stad maakt hier dankbaar gebruik van:

Toen er dan vele schepen in de haven verzameld waren en de raad van het gehele leger met de burgers van de stad was samengekomen, hield de bisschop van de plaats een preek voor het volk, waarmee hij hen probeerde over te halen in Spanje te blijven om de vijanden van de Kerk die zich in de stad Alcazar (Alcácer do Sal) bevonden te verdrijven; hij verzekerde, dat dit nuttig en eervol zou zijn om vele redenen, zegde zijn hulp, die van zijn getrouwen en van de koning van het land toe, beloofde een zeer grote buit en toonde aan dat het oponthoud nuttig was, zelfs als er geen buit behaald zou worden, zowel vanwege de overvloed aan koopwaar ter plaatse als vanwege het oponthoud van de koningen en vorsten, die dat jaar niet zouden oversteken. Hij voegde daar nog vele argumenten van dezelfde strekking aan toe.

De bijeenkomst van de legerleiding met de bisschop en de burgers van de stad lijkt een standaard beleefdheidsbezoek te worden. Maar dan blijkt ineens dat er ook andere hoogwaardigheidsbekleders aanwezig zijn. 
 
Ten eerste is daar Abt Pedro Egas, die uit Sao Martinho do Porto is overgekomen. Gelijk na het vertrek van de Friezen is hij spoorslag vanuit zijn uithof afgereisd naar Lissabon. Zijn verhalen over de Moorse agressie en de goddelijke wonderen in Marokko liggen de mannen nog vers in het geheugen.
 
Ook is daar de in ballingschap levende bisschop Soeiro van Évora. Zijn stad ligt in Moors gebied en hij vertelt dramatische verhalen over de verdrukking van de christenen. Ik stel mij voor hoe hij dit doet terwijl de tranen hem over de wangen stromen. Hij laat met veel gevoel voor drama zien hoe machteloos hij zich voelt, nu hij als herder niets kan doen voor zijn in nood verkerende kudde.
 
En dan zijn daar nog de commandeurs van drie ridderorden; de Tempeliers, de Johannieters en de ridders van Santiago. Deze strijdlustige priestermonniken vechten in Spanje tegen de moslims en zij vertellen honderduit over hun heroïsche confrontaties met de vijand.
 
Al deze mannen staan met hun verhalen als het ware in het voorprogramma van de gastheer, de bisschop van Lissabon. Zijn toespraak lijkt eerst een gewone preek te worden, maar al snel doet hij een onomwonden oproep aan de Noordelingen om in Spanje deel te gaan nemen aan de Reconquista. 
 
Eerst roept de bisschop zijn gasten in herinnering hoe hun voorvaderen in 1147 heldhaftig en succesvol gestreden hebben in Lissabon. Hij herinnert hen er aan hoe vele Noorderlingen toen de kroon der martelaren verworven hebben. En natuurlijk wenst de bisschop zijn gasten een even glorierijk succes tijdens hun eigen Kruistocht.
 
Maar wat jammer nu, dat de hele kruistocht zo'n vertraging dreigt op te lopen, doordat de vorsten uit de rest van Europa dit jaar niet meer zullen oversteken naar Akko in Palestina. Bovendien is het vaarseizoen al ver gevorderd en eigenlijk is het niet meer veilig om nu nog de lange reis langs de vijandige kusten van Zuid Spanje te ondernemen. De zee wordt met de dag ruiger en er zal veel tegenwind zijn.
 
Dus waarom blijven de dappere strijders uit het Noorden deze winter niet liever in Lissabon? De haven is ruim en veilig en de stad mooi en welvarend. Bovendien doet zich een uitgelezen kans voor om wat aan militaire training te doen. Zeventig kilometer verderop ligt het vijandige en strategisch belangrijke Alcácer do Sal klaar om belegerd te worden. En uiteraard zal de buit voor de Kruisvaarders zijn.
 
Dit laatste is niet alleen aanlokkelijk voor de hebzuchtigen onder de Kruisvaarders. Iedereen weet hoe duur de reis is. Telkens moeten nieuwe kosten gemaakt worden voor voedsel en drinken. De loyaliteit van manschappen en zeelieden is gekocht en moet steeds met schenkingen bekrachtigd worden. En reparaties aan schepen zijn vaak nodig en peperduur.

Je zou dus als Kruisvaarder wel gek zijn, als je geen gehoor gaf aan het voorstel van de bisschop! Maar wie dat denkt, kent de Friezen nog niet.. Daarover gaat de volgende post.

(Nog altijd wordt de vesting van Alcáser do Sal gepresenteerd als een aanlokkelijk reisdoel)