maandag 18 september 2017

7 tot 14 augustus - Tegenwind en citaten

Nadat de bevolking van Hairin, Rota en Cadiz geteisterd zijn, komen de Kruisvaarders nu zelf in de verdrukking:

We hesen de zeilen en voeren verder met vaste wind zonder van zeil te hoeven veranderen tot aan de toegang van de binnenzee die Ostrior genoemd wordt. Omdat de Zuidoostenwind zich daar tegen ons keerde, moesten we de nacht voor anker liggend doorbrengen. 's Morgens (8 augustus) werden we door de razende winden gedwongen naar het genoemde schiereiland terug te keren; we liepen averij op en doorstonden vele gevaren en benauwdheden. Vier dagen lang rezen we voortdurend ten hemel en zonken weer neer in de waterdiepten; door de woedende golven voor de kust van het eiland geworpen, meenden we dat het het veiligst was -iets waarvoor de meesten van ons bang waren- de winden te volgen en ons aan de stormachtige zee toe te vertrouwen, gedachtig aan was Seneca aan Lucilius schreef: 'In een storm is er voor zeelieden niets zozeer te vrezen als het land.'
Zaterdagmorgen (12 augustus) vroeg werden de ankers dus gelicht (waarbij er vele in het zand bleven) en verlieten zesentachtig schepen de rede. Ze werden gedreven waarheen de winden waaiden en de golven sloegen. Zo werd de eenheid in afspraak en voornemen verbroken, omdat de nood van dat moment daartoe drong. Wij liepen niet zonder groot gevaar de haven van Groot-Hispalis, dat nu Sevilla genoemd wordt, binnen. De Here echter, die naar de diepten wegvoert én weer terugbrengt, die vernedert én verhoogt, bracht diezelfde dag door een begeerde verandering van wind de overige schepen en onze metgezellen weer terug op de door hen gewenste weg; omdat wij echter de haven niet uit konden, bleven we daar twee nachten.

In een opgewekte stemming hijsen de kruisvaarders de zeilen. Ik stel mij voor hoe de mannen zich zwaar behangen hebben met Moorse sieraden. Sommigen dragen fel gekleurde gewaden van fijne stof. En anderen hebben zich ingesmeerd met geurige oliën, die ze van hun plundertocht hebben meegebracht. Dat al dit opzichtige uitdossen tegen de regels is, zijn de kruisvaarders voor het moment vergeten <KLIK>

De eerste dag van de tocht verloopt voorspoedig. Tegen de avond komt de vloot in, wat onze anonieme pelgrim aanduidt als een binnenzee genaamd Ostrior. Maar daar keert de wind zich tegen de kruisvaarders. Ostrior is een niet erg gebruikelijke benaming voor de Straat van Gibraltar. De naam wordt in de 13e-eeuw vooral in Skandinavië gebruikt en dit laat mooi zien hoe nautische kennis internationaal gebruikt wordt.

De wind wakkert aan tot een razende storm en de vloot vaart terug naar Cadiz. Hier gaan de schepen voor anker. Dit klinkt gemakkelijker dan het feitelijk is en zoals vaker, vindt onze informant zijn woorden in de Bijbel. Hij citeert de eerste helft van het 26e vers van Psalm 107; de rest zullen zijn lezers er ongetwijfeld zelf bijgedacht hebben: Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte, hun maag keerde om van ellende, ze tolden en tuimelden als dronkaards, alle kennis baatte hun niets.

Na vier dagen zijn de Kruisvaarders geradbraakt en nog steeds houdt de storm aan. De vlootleiding voert een heftige discussie over wat nu te doen. De landrotten willen niets liever dan voor anker blijven liggen. Zij voelen zich dicht bij de kust het meest veilig. Maar de zeelieden weten dat juist het zicht van de haven nu de grootste bedreiging vormt. Onze schrijver is het met dit laatste roerend eens en instemmend citeert hij een brief van Seneca (boek VI, brief 53.2).

De ankers worden gelicht en de vloot drijft door de storm uiteen. De zeelieden proberen uit alle macht de schepen en het vege lijf te redden. En ondertussen bedenkt onze anonieme pelgrim hoe nu door dit natuurgeweld het door hem zo hoog geachte eedverbond uiteengeslagen wordt <KLIK>.

Kort daarop gaat de storm liggen en opnieuw grijpt onze pelgrim naar de Bijbel; ditmaal om God met Tobith 13:2 en Psalm 74:8 te eren voor de gunstige wind die opsteekt. Maar terwijl de rest van de vloot de reis hervat, heeft onze informant geen voordeel van de veranderde wind. Zijn schip ligt in de monding van de Guadalquivir en kan daar twee dagen lang niet uitkomen.

Waar we nu nog niets over lezen, is de watervoorraad, maar deze zal inmiddels al flink geslonken zijn. Het schip is al zeven dagen op zee. Als niet snel ergens wordt aangemeerd, zullen de kruisvaarders binnenkort grote dorst krijgen.. 

('..Hij sprak en ontketende storm, hoog zweepte hij de golven op.')
   

2 opmerkingen:

  1. Mooi! We hebben een verwijzing in onze blog opgenomen naar die van jou: https://www.frisiacoasttrail.com/single-post/2017/04/27/Frisian-Foreign-Fighters

    BeantwoordenVerwijderen