dinsdag 19 juni 2018

25 maart tot 2 april 1218 - Voor de wind

Dan, na het uitgebreide afscheid beginnen de kruisvaarders eindelijk aan het nieuwe reisseizoen:

Op Maria Boodschap [25 maart] hesen we de zeilen; een dag en een nacht lang hadden we een voorspoedige vaart, maar daarna kregen we tegenwind en we keerden terug naar de haven van Civitavecchia.
Vandaar vertrokken we weer, nog op diezelfde dag, een dinsdag [27 maart]. Met de zeilen gebold door de noordenwind lieten we de monding van de Tiber, Gaeta, Baia, Napels, het vorstendom Apulië, Calabrië en Sicilië, waarheen we op weg waren, links liggen. Eindelijk op de zesde dag, een maandag [2 april], kwamen we, vermoeid door de vele gevaren, door een fout van de stuurman, onder Christus' leiding aan bij een eiland dat Lampedusa genoemd wordt, vijftig mijl van Barbarië verwijderd.

Met volle zeilen verlaten de kruisvaarders het strand van Corneto. Nog even is er een kort oponthoud door draaiende wind. Maar dit ongemak is van korte duur. Nog de zelfde dag vaart men verder. Tot Napels wordt de kust gevolgd en van daar kiezen de koggen de open zee naar het zuiden, langs de westkant van Sicilië.

Dag en nacht vaart men verder. Maar op de zesde dag blijkt dat de stuurman een fout heeft gemaakt. De vloot is te ver naar het zuiden gevaren en koerst nu recht op Barbarië, het land van de Berbers af! Maar voor het zo ver is, stuiten de kruisvaarders gelukkig op het rotseilandje Lampedusa.

Tegenwoordig is dit eiland gebrandmerkt door het drama van vele duizenden Afrikaanse vluchtelingen die deze voorpost van Europa in kleine bootjes proberen te bereiken. In de dertiende eeuw had het eiland ook een dramatische -zij het heel andere- reputatie. Joinville vertelt hierover. In het voorjaar van 1254 reist koning Lodewijk de Heilige na een kruistocht van zes jaar terug naar Frankrijk:

We kwamen bij een eiland dat Lampedusa heet en waar we veel konijnen vingen. Tussen de rotsen vonden we een oude kluizenaarswoning met tuinen, aangelegd door de kluizenaars die daar vroeger woonden. Er waren olijfbomen, vijgenbomen, druivenranken en nog andere bomen. Er liep water van een bron door de tuin. Met de koning gingen we naar het einde van de tuin, waar we een kapelletje vonden. De eerste ruimte had witgekalkte muren met een kruis van rode aarde. In de tweede ruimte vonden we twee dode mannen. Hun vlees was vergaan, maar de ribben zaten nog aan elkaar en hun handen waren op hun borst gevouwen. Zij lagen naar het Oosten gericht zoals lichamen ook begraven worden. Toen we naar ons schip terugkeerden ontbrak één van de zeelieden. De kapitein dacht dat hij was achtergebleven om kluizenaar te worden. Daarom liet Nicolaas van Soisy, het hoofd van de koninklijke lijfwacht drie zakken beschuit achter op het strand, zodat de man zich daarmee in leven zou kunnen houden.

(Lampedusa. Al eeuwen de toegangspoort naar een nieuw begin.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten